Frans Jan Hendrik de Wetstein Pfister
Henk Blok – Met dank aan Max Cremer
Gepubliceerd in de bronnengids koloniaal verleden van Het Regionaal Zuid Utrecht Archief.
Frans Jan Hendrik de Wetstein Pfister (1852-1926) werd geboren in Den Haag en woonde daar vele jaren, maar in zijn latere leven woonde hij in de Kromme Rijnstreek. Hij werd daar een belangrijke figuur, onder meer als eigenaar van Heidestein bij Driebergen en andere landgoederen in de regio, en als gemeenteraadslid en wethouder van Driebergen.
Zijn status had veel met rijkdom te maken, en veel van die rijkdom vergaarde hij in de jaren die hij – tussen de Haagse en de Utrechtse periode – in Nederlands-Indië doorbracht.
Van Den Haag naar Soerabaja
Frans was de zoon van Jan Jacob Pfister, lid van de Algemene Rekenkamer, en Rudolphina Gozwina Alida Ketjen. Zijn moeder overleed enkele maanden na zijn geboorte, en zeven jaar later hertrouwde zijn vader in Utrecht met Cornelia Anna Maria baronesse van Heeckeren van Brandsenburg. Nog eens bijna tien jaar later, in december 1869, toen Frans bijna 17 was, liet Jan Jacob Pfister zijn achternaam en die van zijn kinderen veranderen in “De Wetstein Pfister”.
Frans ging in Leiden rechten studeren en woonde daar op kamers. Hij was lid van het studentencorps en voorzitter van de Studenten IJsclub en in juni 1877 promoveerde hij op stellingen. De volgende maand trouwde hij in Den Haag met Maria Esther Flora Eschauzier (1856-1926). Zij was in Soerabaja geboren als dochter van Gerard Joachim Eschauzier (1820-1907), een officier van het Oost-Indische leger, en Elisabeth van Teijlingen (1830-1909). Maria’s vader had begin 1862 ontslag uit het leger genomen en was toen suikerplanter geworden (We weten niet of haar roepnaam inderdaad Maria was, maar deze naam houden we hier voor het gemak aan).
Waarschijnlijk zijn Frans en Maria kort na hun wittebroods weken afgereisd naar Soerabaja. In een advertentie van 21 oktober 1877, opgesteld in Marseille “aan boord van het stoomschip Djemnah”, riepen hij en een studievriend “bij hun vertrek naar O. Indiën aan vrienden en bekenden een laatst en hartelijk vaarwel toe.” Frans ging aan het werk in de suikerbedrijven van zijn schoonvader.
De eveneens in deze advertentie genoemde A. L. C. Kleyn
was op dezelfde dag als Frans de Wetstein Pfister in de rechten gepromoveerd te Leiden. De initiaal “T” is een zetfout en had “F” moeten zijn. Kleyn trouwde later met een andere dochter van G.J. Eschauzier.
Het cultuurstelsel
In Nederlands-Indië werd in 1830 het cultuurstelsel geïntroduceerd. Dit hield in dat pachters 20 procent van hun grond moesten beplanten met producten die verplicht aan het gouvernement geleverd moesten worden. Wie geen grond had, moest een aantal dagen per jaar voor het gouvernement werken. Voor de plaatselijke bevolking, die hun rijstvelden deels moest veranderen in suiker-, thee- en koffieplantages, pakte dit zeer ongunstig uit. In 1870 werd een wet aangenomen waardoor particuliere ondernemers. zich in Nederlands-Indië mochten vestigen. Rijke ondernemers kochten plantages op, werden snel nog rijker, en brachten die rijkdom naar Nederland.
Werk en privé
Frans en zijn vrouw gingen na ruim vijf jaar voor het eerst terug naar Nederland. In november 1883 arriveerde hun schip in Marseille. In september 1884 werd in Den Haag hun eerste kind geboren, Caroline Elisabeth (1884-1975). Ze moeten vrij kort daarop weer naar Nederlands-Indië zijn vertrokken, want op 25 februari 1885 reisde het gezin met stoomschip Sindoro van Batavia via Semarang naar
Soerabaja.
Hun tweede periode in Nederlands-Indië duurde een jaar of vier; in februari 1890 gaan ze weer in Marseille aan land. Bij de reizen die De Wetstein Pfister van en naar Indië maakte, valt op dat zijn vertrek- of aankomstplaats in Europa vaak Genua of Marseille was. Tussen die twee steden aan de Middellandse-Zeekust ligt Nice. Zijn rijke en inmiddels bejaarde schoonvader Eschauzier had daar een groot huis en bracht er geregeld de winter door. Familiebezoek en zakelijk overleg gingen hier wellicht in één moeite door. Tien jaar na de eerste dochter van Frans en Maria werd hun tweede geboren, eveneens in Den Haag: Flore Jeanne Henriette (1894-1984).
Functies
In 1885, kort na zijn eerste tijdelijke terugkeer naar
Nederland en geboorte van zijn eerste dochter, werkte Frans voor de onderneming Tangoenan, eigendom van zijn schoonvader. In november 1888 was hij suikerfabrikant in Modjoerto. De lijst directeursposten, commissariaten en andere functies die Frans De Wetstein Pfister in de tweede helft van zijn leven bekleedde is indrukwekkend:
– 1888: lid commissie van toezicht van de Oost-Java Stoomtram Maatschappij (in 1901 opnieuw benoemd).
– december 1889: directeur Maatschappij tot exploitatie van de suiker-ondernemingen Sentanen-Lor, Brangkal en Dinoyo. In deze functie volgt hij zijn schoonvader op.
– januari 1890: directeur Cultuur-maatschappij Tangoenan (in 1925 wordt hij als aftredend commissaris herkozen).
– 1893: directeur Maatschappij Koffieland Soember Aroem (minstens tot 1901).
– 1893: commissaris Maatschappij tot exploitatie van het land Wonokoye.
– 1895: lid Raad van Commissarissen van de Serajoedal Stoomtram-maatschappij (minstens tot 1901).
– 1897: directeur Cultuurmaatschappij Bogokidoel. Deze maatschappij was zojuist in Den Haag opgericht en Frans kocht tachtig aandelen van elk ƒ 1000,– .
– 1897: commissaris Cultuur Maatschappij Ngredjo (minstens tot 1902)
– 1898: lid Raad van Bestuur van de Cultuurmaatschappij Kali Kempet.
– 1902: directeur van de Maatschappij tot exploitatie van de Koffie-onderneming Soeko Ramé.
– 1908: commissaris Cultuur Maatschappij Pondok Gedeh
– 1914: directeur Pondok Gereh (en in 1917 weer commissaris).
– 1921: commissaris NV Nederlandsch Indische Suiker Unie, een samenvoeging van een aantal van de bovengenoemde bedrijven.
– 1926: uit een necrologie bij zijn overlijden blijkt dat hij ook nog president-commissaris van de Cultuurmaatschappij Kali Bakar is geweest.
In 1913 werd Frans lid van de gemeenteraad van Driebergen. Van 1913 tot 1919 was hij tevens wethouder. In 1922 was hij nog steeds gemeenteraadslid. Naast al deze functies werd hij later ook actief in non-profit organisaties. Zo was hij in 1909 lid van het bestuur van de afdeling Den Haag van Nederlandsch Mettray, een protestants opvoedingstehuis voor niet-criminele jongeren met gedragsproblemen. (Dit werd later onderdeel van de Dienst Justitiële instellingen en is nu onderdeel van de zorggroep Pluryn.)
Maria de Wetstein Pfister wijdde zich in haar Driebergse jaren op verschillende manieren aan liefdadigheidswerk. Zij was lid van het Koninklijk Steun Comité en het Provinciaal Comité tot Hulp en Ondersteuning van Vluchtelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ook zat zij in een comité dat bazaars voor goede doelen organiseerde.
Inkomen
Met Maria Eschauzier had Frans de Wetstein Pfister zich
“ingetrouwd” bij de suikerbedrijven van haar vader. Samen met zijn schoonfamilie breidde hij de plantages uit. Een netwerk van suikerbaronnen stelde hem in staat grote rijkdom en veel grond te verwerven. Hierin was hij niet uniek. Ook anderen die rijk geworden waren in de voormalige koloniën kochten landgoederen en lieten buitenplaatsen bouwen. In de Max Havelaar (1859) spreekt Batavus Droogstoppel geregeld over “naar Driebergen gaan” en dan bedoelt hij: rentenieren, stoppen met zijn werk als “makelaar in koffi”.
Om een indruk te geven van de verdiensten van de Maatschappij tot exploitatie van de suikerondernemingen Sentanen-Lor, Brangkal en Dinoyo, waarvan Frans dus directeur was: in 1887 was de netto winst rond de ƒ 210.000 en in 1888 ruim ƒ 125.000. Voor 1890 werd ruim ƒ 320.000 aan winst verwacht. Niet alle jaren ging het zo goed met de suikerplantages. Door gebrek aan arbeiders en weersomstandigheden vielen de opbrengsten in de eerste jaren tegen, maar daarna stegen ze voortdurend.
Bezittingen: van Den Haag naar Driebergen
In Den Haag woonde Frans met zijn gezin op de Bezuidenhoutseweg 41. Dit pand had hij in eigendom tot 1919, toen hij het verkocht aan Ernst August hertog van Brunswijk en diens vrouw Victoria Louise, een dochter van keizer Wilhelm. Na de eeuwwisseling kocht Frans steeds meer grond in Driebergen van W. J. baron Taets van Amerongen, in totaal honderden hectares in het gebied dat nu Heidestein heet. Ook van boeren uit de omgeving kocht hij stukken land. Aangrenzende stukken grond die vandaag ook allemaal tot Heidestein behoren kocht bij van de familie Thurkow, die net als Frans rijk geworden was van de suikerplantages in Nederlands-Indië. Thurkow en De Wetstein Pfister zaten allebei in de directie van de cultuurmaatschappij Kali Kempit. De buitenplaats Beukenrode in Doorn was in de jaren 1908-1926 eigendom van G. W. J. Kooy, die in de jaren 1878-1889 net als Frans de Wetstein Pfister op Oost Java gewerkt had voor G. J. Eschauzier, de schoonvader van Frans.
Frans huurde Heidestein. In 1906 had hij al verschillende stukken grond in bezit en in 1908 kocht hij het huis. Hij vergrootte de in 1903 gebouwde villa en ging er wonen, eerst alleen in de zomer en later permanent. In mei 1926 overleden Frans en Maria zeer kort na elkaar, het landgoed werd gesplitst, en de twee dochters woonden voor de rest van hun leven elk op hun eigen deel – Caroline op Groot Heidestein, Floor op Klein Heidestein. Caroline schonk in 1974, een jaar voor haar dood, Groot Heidestein aan het Utrechts Landschap. Klein Heidestein bleef in bezit van de familie.
Het huis op Groot Heidestein werd in 1939 gevorderd door het mobiliserende Nederlandse leger, maar brandde vervolgens af. In de Tweede Wereldoorlog namen de Duitsers het landgoed in bezit. Op Klein Heidestein brak in mei 1947 brand uit. De bovenverdieping ging grotendeels verloren maar de inboedel werd gered.
De familie De Wetstein Pfister had zich met grondaankopen overigens niet tot Heidestein en directe omgeving beperkt. Toen Frans 74 was kocht hij, op 1 maart 1924, de Niënhof en kasteel Cammingha te Bunnik en alles wat er bij hoorde, samen ruim 253 hectare.4 De koopsom, 900.000 gulden, is vandaag te vergelijken met 9 miljoen euro. Frans en Maria overleden echter twee jaar later. Hun dochters erfden alles, maar hadden geen belangstelling voor het landhuis op de Niënhof en besloten alles te laten afbreken. Bijna was ook kasteel Cammingha afgebroken. Gelukkig kon de eigenaar van boerderij De Beesde net op tijd Cammingha kopen en zij liet het restaureren.
Ander bronmateriaal